Hoe prikkelbaar bent u? Resultaten van het UMCG Publieksonderzoek.

Tijdens de publieksdag van de Hersenstichting op 12 oktober jl. onderzochten wetenschappers van de UMCG Depressiestudie ‘hoe prikkelbaar bent u?’, ofwel ben je sneller afgeleid door negatieve informatie uit je omgeving als je een prikkelbare stemming hebt? Hier werd enthousiast op gereageerd en massaal aan meegedaan, maar liefst honderd mensen werden onderzocht in het gelegenheidslaboratorium in congrescentrum de Doelen in Rotterdam. Maar hoe zit dat nu?

In het kort:

Op basis van ons publieksonderzoek kunnen we inderdaad concluderen dat als je een prikkelbare stemming hebt, je meer afgeleid bent door niet-relevante negatieve informatie. Dit is zelfs zo als je deze negatieve informatie niet bewust waarneemt. Maar, dat is niet bij iedereen zo. We zagen dit alleen bij mensen die ook last hadden van emotionele problemen in het dagelijks leven. Bij de mensen zonder emotionele problemen, was er geen verband tussen prikkelbare stemming en de afleiding voor negatieve informatie. De resultaten van het publieksonderzoek lijken ook aan te sluiten bij de afleidbaarheid die gezien wordt bij mensen die vaker depressief zijn geweest, zoals momenteel wordt onderzocht in de UMCG Depressiestudie. Deze verhoogde gevoeligheid voor negatieve omgevingprikkels kan deels verklaren waarom mensen met emotionele problemen zich vaak sneller en ook langer negatief voelen. Omdat zij meer negatiefs waarnemen, kan dit hun stemming negatief kleuren, waardoor ze nog meer negatiefs zien. Een negatieve spiraal dus.

Wat werd er precies onderzocht en wat moesten de deelnemers doen?

Eerst vulden alle deelnemers in het gelegenheids-prikkel-lab een vragenlijst in om de aanwezigheid van negatieve emoties te beoordelen. Ook voerde mensen onder tijdsdruk een puzzel uit waarin een cijfercode vertaald moest worden. Hierna stroomden de deelnemers door naar het tweede deel van het onderzoek, waarin een opdracht achter de computer uitgevoerd moest worden. Hier zagen mensen kort na elkaar twee streepjes, die liggend of staand in beeld kwamen. De opdracht was om te beoordelen of de streepjes dezelfde oriëntatie hadden, dus beide liggend/staand waren of juist de één liggend en de ander staand. Tussen het verschijnen van de streepjes door was er steeds een halve seconde lang een plaatje te zien. Dat is heel kort, zo kort dat je het eigenlijk niet eens ziet, of in ieder geval niet bewust doordat je met je aandacht bij het beoordelen van de streepjes bent. Soms was dat plaatje vrij akelig en soms neutraal. Hierdoor kon gemeten worden of mensen meer afgeleid waren bij het beoordelen van de oriëntatie van de streepjes, zelfs als er maar heel kort (500 milliseconde!) een plaatje in beeld verscheen.

Wie deden er mee?

Er deden in totaal honderd mensen mee aan het onderzoek. Tachtig procent van de deelnemers was vrouw en de gemiddelde leeftijd was 50 jaar. Deelnemers voelden zich gemiddeld genomen redelijk prikkelbaar (een 4 op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 helemaal niet prikkelbaar is en 10 maximaal prikkelbaar). Dertig procent van de mensen lieten ook weten dat ze last hadden van emotionele klachten (zoals somberheid, angst, verdriet) en deze mensen voelden zich veel prikkelbaarder dan mensen zonder emotionele klachten. Mannen waren even prikkelbaar als vrouwen en leeftijd had ook niets te maken met de mate van prikkelbaarheid. Mensen die zich meer prikkelbaar voelden, voelden zich over het algemeen negatiever: zij rapporteerden meer benauwdheid, gevoelens van schuld, angst en vijandigheid, schaamte, nervositeit en zij zeiden sneller van streek te zijn.

Wat waren de resultaten?

Als gekeken werd naar de hele onderzoekspopulatie bleek dat gevoelens van prikkelbaarheid niet samenhingen met het voorrang geven aan negatieve informatie. Bij mensen die rapporteerden emotionele klachten te hebben, was er echter wél een relatie. Meer prikkelbaarheid was bij hen gerelateerd aan hogere afleidbaarheid door negatieve informatie. Hierbij werd rekening gehouden met leeftijd, geslacht en cognitieve controle die mensen hadden. Dus, prikkelbare mensen gaven meer voorrang aan negatieve informatie, zelfs als ze zich niet bewust waren van die negatieve informatie. Overigens was de mate waarin mensen over het algemeen negatieve gevoelens hadden (dus naast prikkelbaarheid ook somberheid, angst, etc), gerelateerd aan de afleidbaaheid voor negatieve informatie. Afleidbaarheid voor negatieve informatie was dus niet specifiek voor een prikkelbare stemming,, maar voor een algehele negatieve stemming. Daarmee kan het voorrang geven aan negatieve informatie mogelijk ook een rol spelen in waarom mensen zich naast prikkelbaar, algeheel negatiever voelen.

Zoals verwacht waren oudere mensen wat langzamer in het oplossen van de puzzel en ook het uitvoeren van de computertaak, maar leeftijd had geen invloed op de afleidbaarheid voor negatieve informatie.

Wat zegt het als je negatieve informatie met voorrang verwerkt?

Wat extra aandacht schenken aan negatieve informatie is niet per se slecht, en ook niet uniek voor mensen met een wat negatievere gemoedstoestand. Negatieve informatie is namelijk vaak relevant voor onze overleving, want het kan ons wijzen op dreigend gevaar. Heel fijn dus dat het brein daar voorrang aan geeft. Bij mensen met depressie kan deze voorrangsregeling wel eens wat al te dominant zijn, waarbij positieve informatie bijvoorbeeld niet meer opgemerkt wordt en alleen negatieve informatie echt doorkomt. Dit kan dan verklaren waarom mensen met depressie vaak een negatievere blik op zichzelf, de wereld om hen heen en de toekomst hebben.

Hoe betrouwbaar zijn deze uitkomsten?

De uitkomsten van dit live-onderzoek zijn interessant, maar het is niet gezegd dat we in een echt laboratorium dezelfde uitkomsten zouden vinden. Het was rumoerig en druk op de publieksdag, dus van opperste concentratie kon bij veel mensen geen sprake zijn. De omstandigheden waaronder we het onderzoek uitvoerden waren dus niet ideaal om echt een uitspraak te doen over de relatie tussen prikkelbaarheid, negatieve emoties en afleidbaarheid voor negatieve informaties.

Toch lijken de resultaten wel in de richting te wijzen van wat onderzocht wordt bij de UMCG Depressiestudie bij mensen die hersteld zijn van meerdere depressies. Ook deelnemers aan de studie rapporteren meer negatieve gevoelens en lijken sneller afgeleid door negatieve informatie. Dit lijkt aan te geven dat het voorrang geven aan negatieve informatie bij het richten en verdelen van je aandacht, een rol lijkt te spelen in de kwetsbaarheid voor terugkerende depressies. Het onderzoek is echter nog niet afgelopen (deelname is nog mogelijk!) en de finale resultaten zijn nog niet gepubliceerd. Hou hiervoor onze website in de gaten.

Interesse in het onderzoek?

In de UMCG Depressiestudie onderzoeken we met steun van o.a. de Hersenstichting wat mensen kwetsbaar maakt om vaker depressief te worden, en hoe preventieve therapie werkt in het voorkomen van terugval. Wellicht ken je nog iemand voor wie deelname aan dit onderzoek interessant is. In dat geval vind je hier meer informatie over de studie. Deelname is nog mogelijk. In het kader van de studie kunnen mensen kosteloos preventieve cognitieve therapie ontvangen, die in vrijwel het hele land wordt aangeboden.

Bent u geïnteresseerd in het onderwerp depressie, volg ons dan op facebook of twitter, of neem een kijkje in ons blog-archief.

 

Over de auteur van deze blogpost:

Marie-José van Tol is werkzaam als universitair docent op de afdeling Neurowetenschappen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Marie-José is neuropsycholoog en als hoofdonderzoeker verbonden aan de Depressiestudie (www.depressiestudie.com), waar ze met haar team onderzoekt hoe preventieve cognitieve therapie werkt in het voorkomen van nieuwe depressies.

 

 

Plaats een reactie