DEPRESSIEF, NAAR DE HUISARTS, EN DAN?

In het kort:

Depressie wordt op de lange termijn gekenmerkt door restklachten en terugval in nieuwe depressies. Dat is een van de conclusies van een Nederlandse studie die deze week gepubliceerd is in het Internationale vaktijdschrift Journal of Affective Disorders1.

Voor de meeste mensen zal dat geen verrassing zijn. Toch is het voor het eerst dat het aantal klachten en de hoeveelheid terugval in de jaren na de depressie in kaart is gebracht bij mensen die in de huisartsenpraktijk behandeld worden. Het onderzoek laat zien dat driekwart van de mensen in tien jaar tijd minstens nog één depressie doormaakte en dat de meeste mensen in die tien jaar langere tijd medicatie gebruikten. Het type behandeling dat mensen in eerste instantie kregen, maakte niet uit voor hoe vaak mensen terugvielen en hoeveel medicatie ze gebruikten. Wel leek het zo dat de mensen die een aanvullende behandeling kregen gericht op het veranderen van denk- en gedragspatronen, minder ernstige klachten hadden naar verloop van tijd. Er wordt dan ook aangeraden om deze cognitieve gedragstherapie meer voor te schrijven in de huisartsenpraktijk en de effecten te vergelijken met meer standaardzorg.

Driekwart van de mensen met een depressie valt tenminste eenmaal terug in een nieuwe depressie in tien jaar tijd. En dat is veel.

Wil je meer weten wat er nu precies is gevonden, hoe het onderzoek uitgevoerd is, en wat we aan deze kennis hebben? Lees dan de rest van deze blogpost.

What’s new?

Tot nog toe is er weinig bekend over hoe het mensen vergaat in de jaren na een depressie die een behandeling krijgen van de huisarts. Ook is onduidelijk of het nog uitmaakt welke behandeling mensen krijgen. Dat waren de kwesties waar collega’s van de Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen zich op richtten. Dat er zo weinig over bekend is, is opmerkelijk te noemen, want een groot deel van de mensen met een depressie komt niet terecht bij specialistische Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) instellingen2. Het merendeel wordt juist behandeld vanuit de huisartsenpraktijk, eventueel aangevuld door behandeling van bijvoorbeeld een eerstelijns psycholoog. Goed dus dat ook deze groep nu langere tijd gevolgd is.

Het merendeel van de mensen met een depressie wordt behandeld vanuit de huisartsenpraktijk. Goed dus dat daar specifiek onderzoek naar wordt gedaan.

Hoe & wat?

In deze studie (de INSTEL-studie) werden 267 mensen met een diagnose van depressie door loting toegewezen aan vier verschillende behandelingen: 1) behandeling zoals gewoonlijk3; 2) psycho-educatie (een vorm van voorlichting) gericht op terugvalpreventie; 3) een consult bij de psychiater voor medicatie gevolgd door psycho-educatie gericht op terugvalpreventie; of 4) cognitieve gedragstherapie (CGT) gevolgd door psycho-educatie gericht op terugvalpreventie. Na drie jaar en na tien jaar werd de volledige groep opnieuw benaderd om te vragen hoe het ze is vergaan in de jaren na de behandeling. Uiteindelijk zijn 166 mensen tien jaar na het begin van deze behandelstudie geïnterviewd. Er is door de onderzoekers gekeken hoe de eerste drie jaar en de laatste zeven jaar zijn geweest op het gebied van depressie en depressieve klachten. Ook werd onderzocht of het aantal klachten nog verschilde tussen de mensen die bijv. eerst naar de psychiater werden verwezen (groep 3) en mensen die eerst de cognitieve gedragstherapie kregen (groep 4), in vergelijking met mensen die de meer gewoonlijke behandeling kregen (groep 1).

Wie deden er mee?

Van de 267 mensen die aan de studie meededen, was 65% vrouw. Dat komt overeen met het feit dat depressie vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen (namelijk in dezelfde verhouding van 1:2; voor elke depressieve man, zijn er twee depressieve vrouwen te vinden). Hoewel de mensen met een depressie bij de huisarts kwamen en niet direct doorverwezen werden naar de specialistische GGZ, was er bij een derde van de groep toch sprake van een ernstige depressie. Voor zo’n 30% van de mensen die meededen was het de eerste depressie waarmee ze naar de huisarts gingen. Voor de overige 70% was er dus sprake van een terugkerende depressie. Ook gebruikte bijna driekwart al een antidepressivum bij het begin van de studie.

Van de 267 mensen die aan de studie meededen, was 65% vrouw. Dat komt overeen met het feit dat depressie vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Bij een derde ging het om een ernstige depressie.

Wat werd er gevonden?

In 2007 werd door de auteurs al gerapporteerd dat wanneer drie jaar later gekeken werd hoe het de patiënten verging, alle behandelingen ongeveer even effectief waren, maar dat de ernst van de depressie lager was wanneer een psychiatrisch consult of cognitieve gedragstherapie gegeven was in combinatie met psycho-educatie (dus groep 3 en 4), in vergelijking met de gewone behandeling.

In de nieuwe publicatie hebben de auteurs nu ook zeven jaar later gekeken (en dus tien jaar na het begin van de studie) hoe het met de mensen ging, en ook of het nog uitmaakte welke behandeling mensen aan het begin van de studie hadden gekregen. Voor deze 10-jaarse meting hebben de onderzoekers nog informatie verkregen door 166 mensen te interviewen over de jaren daarvoor.

Medicatiegebruik & psychotherapie: In de tien jaar bleek 4 op de 5 mensen langere tijd een antidepressief middel gebruikt te hebben (in totaal voor de duur van drie jaar). Ook had ongeveer tweederde nog een psychologische behandeling ondergaan (zo’n 18 sessies in 10 jaar tijd). Het maakte daarbij niet uit aan welke behandeling mensen aan het begin van de studie werden toegewezen. Hieruit kan dus opgemaakt worden dat het gemiddeld genomen niet uitmaakt met welke behandeling je begint voor welke behandeling je later krijgt of gebruikt. Met andere woorden, mensen die eerst een behandeling gericht op medicatie krijgen, gebruiken niet meer medicatie in de tien jaar daarna dan mensen die in eerste instantie een behandeling krijgen die gericht is op het veranderen van denk- en gedragspatronen (de cognitieve gedragstherapie).

Mensen die allereerst behandeld worden met antidepressiva, gebruiken niet meer medicatie in de tien jaar daarna dan mensen die in eerste instantie een psychologische behandeling krijgen.

Terugval en aanwezigheid van klachten: Ruim 75% van de mensen in de studie maakte in de 10 jaar na het begin van de studie een nieuwe depressie door (zo’n 2 depressieve perioden). Dat is een hoog getal, hoger dan eerder gevonden is. Het geeft aan dat terugval dus een nog groter probleem is dan veelal wordt aangenomen, ook in de huisartsenpraktijk. Goed nieuws is dat 90% van de tijd zonder een depressie werd doorgebracht (en dus ongeveer 1 vol jaar werd met een depressie doorgebracht, dat is weer geen goed nieuws). Helaas hadden mensen ongeveer 60% van de tijd wel last van depressieve klachten, die dus niet per se een volledige depressie inhielden. Er werd geen verschil gevonden tien jaar later tussen de mensen in de verschillende behandelgroepen (dus de behandeling die mensen aan het begin kregen) in hoe lang en in welke mate ze last hadden van een depressie. Wel leek de groep die de cognitieve gedragstherapie kreeg in de laatste zeven jaar minder erge klachten te hebben en minder last te hebben van depressieve symptomen dan mensen die de ‘behandeling als gewoonlijk’ kregen.

Mensen die cognitieve gedragstherapie kregen, rapporteerden in de laatste zeven jaar minder erge klachten en minder last te hebben van depressieve symptomen.

Bedenk dit:

Het uitvoeren van klinische effectstudies is ingewikkeld en vraagt heel veel inzet van zowel de onderzoekers als de deelnemers aan het onderzoek. Een sterk punt van deze studie is dat ze een groep over een hele lange tijd hebben kunnen volgen, dat is niet gebruikelijk. Een beperking van deze studie is dat achteraf over een periode van drie en zeven jaar is gekeken hoe het met mensen is gegaan. Door deze blik achteraf kunnen er vertekeningen hebben opgetreden. Maar het is goed te bedenken dat het ook bijna niet mogelijk is om van iedereen iedere maand gegevens te krijgen. Dan zou een veel groter deel van de onderzoeksdeelnemers afgehaakt zijn. Een tweede beperking is dat de verschillen tussen de behandelgroepen (of beter gezegd: het ontbreken daarvan) niet helemaal komt door alleen deze behandelingen, met name omdat duidelijk is dat ook na die eerste behandeling, mensen allerlei behandelingen krijgen, die ook weer effect hebben op het beloop.

En nu?

Hoewel het beloop van de depressie niet veel verschilde tussen de mensen die aanvankelijk de verschillende behandelvormen kregen, wijzen de onderzoekers erop dat er genoeg grond is om mensen cognitieve gedragstherapie voor te schrijven, eventueel met wat extra sessies. Ook uit andere studies is namelijk gebleken dat cognitieve gedragstherapie het meest gunstig is voor het lange termijn beloop. Het zou goed zijn om die effecten ook in de huisartsenpraktijk te evalueren.

Zie ook dit nieuwsbericht van de UvA naar aanleiding van de pre-publicatie van dit artikel.

 

Over de auteur van deze blogpost:

Marie-José van Tol is werkzaam als universitair docent op de afdeling Neurowetenschappen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Marie-José is neuropsycholoog en als hoofdonderzoeker verbonden aan de Depressiestudie , waar ze met haar team onderzoekt hoe preventieve cognitieve therapie werkt in het voorkomen van nieuwe depressies. In dit onderzoek wordt met behulp van o.a. functionele MRI gekeken naar hoe de hersenen emotionele informatie verwerkt en emoties onder controle houdt, en of dit verandert na de therapie. Hieruit hopen de onderzoekers te leren wat er nodig is om iemand minder kwetsbaar te maken voor depressie en om beter te voorspellen welke therapie werkt voor wie. De preventieve cognitieve therapie die in de Depressiestudie wordt onderzocht (volgens protocol van Prof. Dr. Claudi Bockting), is een andere vorm van psychologische therapie dan besproken in de INSTEL-studie waar deze blog over gaat. Preventieve cognitieve therapie wordt juist gegeven op het moment dat mensen hersteld zijn van hun depressie, en is effectief gebleken in het voorkomen van terugval. Deelname aan de Depressiestudie is nog mogelijk. Kijk voor meer informatie op www.depressiestudie.com.

1 Origineel gepubliceerd als Conradi HJ, Bos EH, Kamphuis JH & de Jonge P (2017). The ten-year course of depression in primary care and long-term effects of psychoeducation, psychiatric consultation and cognitive behavioral therapy. Journal of Affective Disorders, 217:174-182. get it

2 behandeling zoals gewoonlijk, ook wel ‘treatment as usual’ genoemd is de behandeling die meestal plaatsvind voor een bepaalde indicatie. In geval van depressie houdt dit meestal ondersteunende gespreksvoering, een standaard antidepressivum of een doorverwijzing naar een andere professional volgens de richtlijnen voor depressiebehandeling. Deze term wordt gebruikt om niet-specifieke behandeling aan te duiden, maar meestal krijgen de mensen wel enige vorm van behandeling.

Plaats een reactie